Bonaire: a post colonial essay

Dit jaar had ik de mogelijkheid om voor 5 weken Bonaire te bezoeken. Nu voor het eerst als volwassen. De laatste keer dat ik op Bonaire was, was ik maar drie jaar oud. Bij aankomst merkte ik veel overeenkomsten tussen Curaçao en Bonaire. Het voelde alsof ik een nieuwe uitbreiding van Bandabou aan het ontdekken was.

Waar Curaçao trots is op zijn grootsheid, vinden de Bonairianen dat dat te veel van het goede is. De paspoortcontrole op het vliegveld is maar een muur die de enige bagageband scheidt, en daarna een halve muur naar de parkeerplaats. Hun trots ligt in hun eenvoud, hechte gemeenschap en ‘kleinschaligheid’. Ik ken mijn buren, de visser, de cashier en onze premier, die zie je lopend in het stadscentrum om een ‘pastechi’ te halen.

Zittend op het balkon van wat familie vrienden, sommigen van hen door en door Bonairianen. Na een heerlijk lunch blijft een interessant gespreksonderwerp hangen, dat iedereen bezighoudt: Hoe is dit ons Bonaire geworden? Waar is de Boneiru sfeer heen? Is dit wat we hebben gekozen, toen we instemden om Buitenlandse Gemeente te worden?

Het feit dat de valuta van guldens naar dollars veranderde en de kosten van levensonderhoud net zo hard mee stegen, was lange tijd een probleem voor de lokale bevolking. Maar na een paar jaar hebben de salarissen het ingehaald. Of zijn ze er gewoon aan gewend geraakt?

Nos Lenga/ Onze taal/ Our language

Iets waar iedereen genoeg van heeft, is het steeds toenemende aantal Europese immigranten, dat het totale aantal inwoners verdubbelt. Ze kopen (publieke) eigendommen en maken er resorts die zich bijna uitsluitend op niet-lokale gasten richten. Eén van de websites luidt: “Nederlands is een van de officiële talen” en “De lokale bevolking spreekt Papiaments en/of Spaans.” Met andere woorden: Voel je vrij om je niet te hoeven aan te passen als je hier bent. Veel van deze instellingen nemen bij voorkeur Europese medewerkers aan. Als je een café binnenstapt, word je “Bondia!” beantwoord met: “Goedemorgen meneer.

Eén van de aanwezige dames, een local, vertelde hoe ze in haar werk met ondernemers van verschillende achtergronden Engels gebruikt als overkoepelende taal. Dit wordt echter door sommigen met minachting ontvangen: “HIER spreken we Nederlands!” wordt haar verteld door een Nederlandse ondernemer die zich pas gevestigd heeft op het eiland.

Sfeer

Terwijl ik met een van de locals rond het eiland reed om wat ijs te halen, vroeg hij mij: “Weet je wat die grote gebouw is?”. “Overheidskantoor?”, vroeg ik. “Nee,” antwoordde hij. Dit is het eerste grote project dat werd vastgelegd sinds we een Nederlandse gemeente zijn geworden. Een gevangenis.

“Maar Bonaire staat toch bekend om dat er weinig of geen enkele vorm van criminaliteit op het eiland is?”, vroeg ik. Ik dacht: misschien kan jij mij vertellen waarom wij een gevangenis nodig hebben.

Ze hebben het ons wijs gemaakt door te zeggen: Verbetering was alleen mogelijk in een nieuw gebouw. Alleen gold dat niet voor onze gerenoveerde, maar nog steeds bouwvallige, ziekenhuis. Met veel waterschade telkens als er twee druppels uit de lucht komen vallen. Een ziekenhuis die nog steeds geen afdeling voor vroeg geboren baby’s heeft, en geen plek heeft voor ernstige en gecompliceerde patiëntencasussen. Die worden uitgezonden naar Curaçao. 

Op last van de European:

Vroeger als je een bekende op straat ziet, toeterden we naar elkaar en zwaaiden met een hand uit het raam. Vandaag zijn wij bang om hiervoor een bekeuring te krijgen. Op last van… de Europeaan.

Hetzelfde geldt voor lekker muziek spelen tot laat in de avonduren bij de baai, onder een boom met een potje domino langs de straat of in je eigen tuin, nu mag het niet later dan 10PM.

Min ta kambia Rincon

Terug bij de lunch, vertelt een van de oudere mannen aan mij, terwijl hij het zweet van zijn voorhoofd veegt: “Zie je ons Bonairianen hier?”. Zo zittend, zijn we allemaal mondig. Maar zet ons voor een Nederlander en het is ‘ja meneer, nee meneer, en kan ik nog iets voor u doen, meneer?’ We zingen zoals altijd: ‘Min ta kambia Rincon ni pa un mion’ – Ik zal Rincon niet veranderen, zelfs niet voor een miljoen.

"Maar het grappige is, in de realiteit voor twee of drie miljoen beginnen we misschien erover na te denken.” Dan laten we gewoon toe dat anderen doen wat ze willen met ons eiland.

De oudere man kijkt rond naar de aanwezigen en vraagt: “Is dit wat we zijn geworden? Land van de golfkarretjes? Ahh…”.

“Hoe kunnen we samenleven met de Nederlander met wie we een gedeeld koloniaal verleden hebben? We moeten een manier vinden om te zeggen dat dit ons land is, dit is onze taal en onze gewoontes. En als je niet volgens die waarden kunt leven, is dit misschien niet de plek voor jou. Dit is onze grens en hier moet je jezelf aanpassen. Want anderzijds, wanneer ons volk naar Nederland verhuist, wordt verwacht dat zij zich aanpassen aan de Nederlandse cultuur, maar voor de Europeanen die hier komen, moeten wij ons wéér aanpassen aan de Nederlandse cultuur? - Leg dat maar eens uit! - Tegelijkertijd moeten we openstaan voor de innovatie die de Nederlander met zich mee kan brengen om samen te kunnen werken. Ik weet het niet meer, yu".

Na een hele middag discussiëren begon de zon onder de horizon te schuilen. Beetje bij beetje ging iedereen naar huis, treurig en nadenkend. Sommigen schuddend met een gebogen hoofd alsof ze geen andere uitweg kunnen bedenken. 

 
 

 

Geschreven door Christopher Felicia, beter bekend als CJ.

Het vertellen van verhalen gecombineerd met muziek is een rode draad in zijn leven. Met zijn beheersing van zes talen, en zijn rol als producer en redacteur bij NPO Blend, weet hij een brug te slaan tussen mensen en culturen.

 
Volgende
Volgende

Dear Evan Hensen